Kabels.

Kenmerk van een kabel is dat hij alleen normaalkracht kan opnemen, geen dwarskracht of moment. En dan nog uitsluitend trekkrachten. Daarmee is de richting van een kracht op een kabel altijd bepaald: langs de systeemlijn van de kabel.

Het voorbeeld hierboven geeft een kabel, die uit twee delen bestaat en hangt aan de uiteinden. In punt A werkt een kracht van 6 kN.
Die veroorzaakt krachten in de delen 1 en 2 van de kabel. Beschouw punt C apart en de krachten die erop werken.
Kabeldeel 1 geeft een kracht S1, en kabeldeel 2 een kracht S2. Beide krachten werken in de richtingen van de kabeldelen.
Punt C moet in evenwicht zijn. Dat is het geval als de drie krachten, achter elkaar uitgezet, een gesloten driehoek vormen.
De zijden van de driehoek zijn evenwijdig aan de drie krachtrichtingen.
UIt de maten van de figuur kunnen dan de groottes van de krachten S1 (2√5) en S2 (4√2) worden bepaald.